Home

Bijlagen

5.4 Dekking

De voorstellen in deze Kadernota betreffen kredietverschuivingen tussen reeds bestaande projecten en budgetreserveringen maar ook het laten vrijvallen naar en inzetten van de vrije middelen in het PZI. Zonder nieuwe toekomstige impuls/instroom van investeringsmiddelen, zijn de beschikbare middelen t/m 2039 al volledig vastgelegd in projecten en reserveringen. De keuzeruimte met betrekking tot de aanleg en aanpassing van infrastructuur is daarom beperkt tot de lopende projecten (afhankelijk van fase) en bestaande reserveringen voor toekomstige projecten en bijdragen (heroverweging).

Zoals in paragraaf 3.2 prijsontwikkeling gemeld wordt een nieuwe strategische reservering ingesteld om de verwachte tekorten als gevolg van tegenvallers en prijsontwikkeling op lopende projecten voor de korte termijn te kunnen opvangen. De voorstellen (groene en oranje cellen) in paragraaf 4 leiden ertoe dat deze reservering na deze Kadernota € 67,3 mln bedraagt.

De reservering voor indexering van projecten t/m 2021 neemt met € 49,9 mln af (blauwe cellen) van
€ 53,4 mln naar € 3,5 mln waarbij naar verwachting nog voor € 18,5 mln gecompenseerd moet worden (indicatief tekort € 15 mln).
De reservering voor indexering 2022-2025 van € 44,6 mln neemt af met € 6,6 mln naar € 38 mln. Voor de toekomstige indexering 2022 – 2027 wordt rekening gehouden met een indicatieve prijsontwikkeling van € 155,3 mln (indicatief tekort van € 110,7 mln).

In totaal is voor nieuwe infrastructuur t/m 2039 binnen het Programma Zuid-Hollandse Infrastructuur ruim
€ 2,9 mld opgenomen (inclusief bijdragen van derden) in de vorm van reserveringen en programma- en projectbudgetten (inclusief lopende projecten) voor (vaar)wegen, verkeersveiligheid, openbaar vervoer en fiets.

Het begrotingssaldo voor de komende jaren is zeer beperkt en daarmee ook de mogelijkheden om vrije investeringsmiddelen, die beschikbaar zijn op de lange termijn, in te zetten voor maatregelen op de korte en middellange termijn. Het effect van deze Kadernota is op de lange termijn budgettair neutraal, maar veroorzaakt een verschuiving van afschrijvingslasten in de toekomst. In de periode 2023 t/m 2026 nemen de kapitaallasten toe met maximaal € 1,9 mln. Dit betekent incidenteel een negatief effect op het begrotingssaldo In de periode 2027 tot en met 2035 dalen de afschrijvingslasten vervolgens met maximaal € 0,75 mln per jaar Deze daling betekent een incidenteel positief effect op het begrotingssaldo. In de periode na 2035 nemen de afschrijvingslasten licht toe met € 250.000,-  per jaar t/m 2039. Deze fluctuaties zijn op te vangen binnen het begrotingssaldo onder de post die is opgenomen voor verschuiving in kapitaallasten en tegenvallers provinciefonds en provinciale opcenten.

Deze pagina is gebouwd op 07/20/2022 11:34:49 met de export van 07/20/2022 11:28:02